In een prachtig bos waar de bladeren altijd groen waren en de bloemen het hele jaar door bloeiden, woonde een elfenvolk. Het was een afgelegen gebied waar weinig mensen kwamen. En de mensen die er kwamen, zagen de elfen meestal niet. Simpelweg omdat ze er niet in geloofden of te druk waren met denken aan andere dingen.
Galadriël was aan het spelen in huis. Ze woonde in een schitterend boomhuis, waar haar familie al vele generaties lang had gewoond. Het huis was gemaakt van alles wat het bos hen te bieden had en werd verstevigd door elfenkracht. Als je je goed concentreerde, zag je dat er een lichte gloed vanaf straalde. Galadriël liep de trappen op naar haar kamer. Het was de hoogste plek in huis en dat was heel bijzonder. Vanaf haar kamer keek ze uit over de boomtoppen van het bos. Als je goed keek kon je de rand van het woud zien, waar de natuur geleidelijk overging in een heuvelachtig graslandschap met kabbelende beekjes met kristalhelder water. Ze hield ervan om uit haar raam te klimmen en op het dak van het huis te staan. Dan spreidde ze haar armen en snoof de heerlijk zoete geur van het bos en de aarde in. Wat hield ze veel van de bomen en de planten.
“Galadriël!”, riep haar moeder hard vanuit het raam. “Kom nu naar binnen. Hoe vaak moet ik je nog zeggen dat ik niet wil dat je op het dak staat.” Beduusd en een beetje geschrokken kroop de prachtige elfendochter door het raam naar binnen. Ze ging op bed liggen en mijmerde wat voor zich uit. “Waarom reageerde haar moeder zo overdreven als ze op het dak stond? Elfen kunnen toch zeker vliegen?” Ze viel in slaap en droomde opnieuw dat ze op het dak stond. De kleuren, geuren en geluiden waren zo echt dat ze het verschil tussen wakker zijn en dromen niet kon onderscheiden. Het avondrood van de lucht, de vogelconcerten, die rijke geur, ze kon er geen genoeg van krijgen. “Galadriël!” Opnieuw riep haar moeder haar naar binnen. “Mama, het is goed. Er zal me niks gebeuren”, sprak ze in de zachte elfentaal. Toen werd ze wakker. Het was al ochtend. Ze rilde van de kou. Ze had de hele nacht met haar kleren aan op bed gelegen. “Hoe had de tijd zo snel kunnen gaan?”
“Galadriël, lieverd, kom je eten? Het is al laat en vandaag is een belangrijke dag”, riep haar moeder van beneden. Ze ging de wenteltrap af naar beneden en schoof aan de lange, eikenhouten tafel. Deze bijzondere tafel had haar altijd verbaasd. Alles in de elfenwereld was licht en zwierig. Dat kon ze niet van deze tafel zeggen. “Het is nog een wonder dat die niet door de vloer naar beneden stortte”, peinsde ze. Ze had het eigenaardige gevoel dat haar familie altijd al een beetje anders was. “Heb je lekker geslapen?”, vroeg moeder. De prachtige vrouw met haar goud glanzende haren keek haar zacht en liefdevol aan. Het voorval van gisteravond was al lang vergeten. Galadriël begon te vertellen over haar droom en wat ze in haar droom tegen haar moeder zei. “Het wordt tijd dat ik je meer vertel over wat er met Moeder is gebeurd”, sprak haar mama. De elfen noemde de moeders van de moeders, tot in alle generaties: “Moeder”. “Moeder stond lang, lang geleden net als jij op het dak, en toen scheerde er een grote adelaar over en die nam haar mee. Sindsdien hebben we niets meer van haar vernomen. Maar jouw droom heeft mij helpen inzien dat ik de angst om jou, mijn lieve dochter, op deze manier kwijt te raken, ongegrond is. Je bent vrij om daar te staan zo vaak je wilt.” Galadriël wist niet wat ze hoorde. Haar hart bonsde en ze had een rode blos op haar wangen. Ze besefte nu pas hoe belangrijk dat voor haar was geweest.
“Kom”, sprak haar moeder. “Ik ga je haar mooi maken en je deze nieuwe jurk aantrekken.” Ze pakte een schitterende jurk uit de kast. Hij was gemaakt van elfendraad. Hier moesten tientallen elfen dagen aan hebben gewerkt. “Vandaag is het elfenkoninginnedag en je mag de koningin een hand geven.” “Oh ja, dat is waar ook!” Galadriël kreeg het er nog steeds een beetje benauwd van als ze eraan dacht. Ze had eigenlijk liever haar oude spijkerbroek aan, maar ze begreep dat ze daarmee niet voor de dag kon komen om de koningin te ontmoeten.
In de middag was het zo ver. Alle elfen uit het bos kwamen samen rond een elfenvuur. Het vuur gaf een lichtblauwe gloed en was heerlijk warm. De vlammen dansten en de jonge elfen speelden ermee. Je kon je er niet aan verbranden. En toen, als uit het niets, stond daar hun koningin. Wat was ze mooi! Haar ogen straalden zo veel liefde en wijsheid uit! Haar fonkelende gewaad wapperde in de wind. “Lief kind”, sprak de koningin. Zo begon ze altijd haar toespraken. Iedereen voelde zich dan aangesproken. “Ik ben vandaag 973 jaar oud geworden en ben dankbaar je te mogen begeleiden op je reis.” Galadriël vroeg zich af welke reis de koningin bedoelde. “Op mijn verjaardag wil ik je een cadeau geven.” De koningin opende een gouden trommeltje met schroefdeksel en pakte er met duim en wijsvinger wat poeder uit. “Ga dicht bij elkaar staan, rond het vuur”, sprak ze verder. Dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan, dacht Galadriël, toen meer dan 500 elfen zich allemaal rond het vuur moesten verzamelen. Alle vleugels werden in elkaar gehaakt. Het gaf haar een warm en veilig gevoel. Toen strooide de koningin het poeder uit over het volk en een gloed van geluk vervulde het hele elfenvolk. Alle zorgen en verdriet waren weg. Alleen puur geluk vervulde het in elkaar gehaakte bolletje elfen. “Zoals je je nu voelt, lief kind”, ging deze indrukwekkende vrouw verder, “zo hoor je je altijd te voelen. Dat is je natuurlijke staat van Zijn. Als dat niet zo is, dan is er iets mis. Ik wil je vragen om naar huis te gaan en na te denken hoe je kunt terugkeren naar dit geluk als zorgen en verdriet mochten binnensluipen. En denk eraan”, eindigde de koningin, “dit poeder hielp je slechts herinneren wat altijd al het jouwe was. Deze kracht vind je in jezelf.” Ze vloog op de binnenste kring rond het vuur af en gaf Galadriël en alle anderen die daar stonden een hand.
Zo ging het volk uiteen om na te denken over wat de koningin gezegd had. Galadriël vloog, half dronken van de persoonlijke ontmoeting met de koningin, naar huis. Ze ging onmiddellijk de wenteltrap omhoog naar haar kamer, deed haar raam open en klom het dak op. Het weidse gezicht over het woud en de frisse lucht deden haar goed. Ze haalde diep adem. “Wat een intense dag! Zou het werkelijk mogelijk zijn om altijd gelukkig te zijn? Hoe zou dat kunnen wanneer er erge dingen gebeurden zoals de verdwijning van Moeder? Daar kon niemand zich toch gelukkig bij voelen? Ze had het nog maar nauwelijks gedacht of een grote adelaar dook met luid gesuis vanuit de lucht naar beneden en greep Galadriël bij haar kraag. Ze kreeg amper lucht en werd zo door elkaar geschud dat ze niet meer wist wat boven of beneden was. “Wat gebeurde er? Waar was ze? Waarom was het opeens zo verschrikkelijk koud geworden?” Toen zag ze dat ze hoog in de lucht vloog. “Zo hoog had ze zelf nog nooit gevlogen. Oh nee, de adelaar! Wat kon ze beginnen?”
Na een korte tijd, het leken slechts enkele seconden, liet de adelaar haar plotseling los. “Help!” Maar meteen voelde ze een zachte ondergrond van veren en takken. Ze was in het nest van de adelaar beland. Ze had altijd gedacht dat het dak van haar boomhuis het hoogste punt van de wereld was. Maar nu bevond ze zich op een besneeuwde bergtop die honderden malen hoger moest zijn. De wind waaide guur over het nest. Binnenin het nest was het stil. De adelaar sloot een vleugel om Galadriël heen als bescherming tegen de kou. Met een heldere stem begon hij te spreken:
“Lief kind,
door iedereen bemind.
Door vuur en door ijs,
ik ondersteun je op je reis.
Voor elf en voor mens,
vertel me je dierbaarste wens.”
“Nou”, begon Galadriël verontwaardigd, “Ik zou willen weten waar Moeder is.” De adelaar kreeg een twinkeling in zijn ogen en sprak verder:
“Ook moeder is met mij heen gegaan.
Ik zag haar zomer en winter staan
op het dak in het elfenbos,
zacht als een kuiken,
slim als een vos.
In dit nest is zij geïnitieerd
opdat zij het volk goed regeert.
Ook ik ben slechts een pion in het spel
en volg een hoger bevel
om de Bron van dienst te zijn,
waarin alles Eén is,
groot en klein.”
“Dus…”, begon Galadriël, “Moeder is de koningin?” Dit keer boog de adelaar diep, als bevestiging op haar vraag. Galadriël was geschokt. Moeder was zo dichtbij en niemand had het geweten. De adelaar ging verder:
“Op deze bijzondere dag is het mijn taak om jou in te wijden
en het pad van het egoïsme te mijden.
Alleen dan zal ook jij een goede koningin zijn,
zuiver en rein”
Nu begon het Galadriël echt te duizelen. Sprak de adelaar over haar koningschap? Maar alles begon op haar plek te vallen. De droom die ze had gehad over hoe ze haar moeder had verteld dat ze veilig was op het dak. De verjaardag van de koningin. De hand die ze van haar had gekregen. En tenslotte de opdracht die het volk had meegekregen. Alles leek zo mooi als een puzzel in elkaar te passen. Het was allemaal een voorbereiding geweest op een nieuwe fase in het koningschap. Alsof de adelaar wist wat Galadriël dacht, eindigde hij:
“Wees maar niet bang.
De wissel van het koningschap duurt nog lang.
Er is nog veel tijd
waarin ik jou voorbereid.
Ik zal je onderwijzen.
Niemand mag het weten.
Het volk zal je prijzen.
Je grootsheid is niet te meten”
En met die woorden zette de adelaar Galadriël op haar rug. Met een grote sprong doken ze de diepte in en na een duizelingwekkende vlucht zat ze weer op het dak van haar eigen huis. “Had ze dit nou allemaal gedroomd? Nee, daar was het té echt voor geweest. Ook een veer uit het nest, die was blijven plakken aan haar elfenjurk, was het stille bewijs dat wat er zojuist gebeurd was niet slechts een betekenisloze droom was geweest. “Wanneer zou haar volgende ontmoeting met de adelaar zijn? Zou iemand het gemerkt hebben?” Ze besloot er niet meer over na te denken. Het zal vanzelf wel duidelijk worden. En wat betreft de vraag die de koningin (Moeder!) het volk vanmorgen stelde: Daar had ze al wel een antwoord op. Ze zou haar leven wijden aan het helpen van alle wezens. Iedere dag. Dat zou haar helpen om de hele dag door gelukkig te zijn en angst en verdriet voorgoed achter zich te laten.
“Galadriël!”, riep haar moeder onder aan de wenteltrap. “Eten!” “Ja mam, ik kom eraan.”